Montecristo

I never went over to surrealism.
Surrealism was always inside me …

THE ENIGMA OF A DAY

Nikos Engonopoulos

Paralia

Ik sta op het strand waar mijn hotel pal op uitgeeft en sla resoluut rechtsaf. In de verte ligt Paralia. Ik schat de wandeling op minstens twee kilometer. Twee kilometer zandstrand is best wel een uitzondering in Griekenland en mijn traject lijkt slechts een klein deeltje te zijn van een omvangrijk geheel. Ik ben op zoek naar vervoer, meer bepaald naar een lokaal autoverhuurbedrijfje waar ik voor een schappelijke prijs een auto kan huren. Daarmee wil ik de zestig kilometer afleggen die mij scheiden van het dorp van Kostas, één van de café-uitbaters van La Rose Blanche in Molenbeek. Kostas vormt samen met zijn broer Pavlos het pakkende duo van de docu-film die ik over het café maakte. Graag had ik ook Pavlos in zijn geboortedorp teruggevonden. Sinds hij vier jaar geleden een zware hartaanval kreeg in volle café mag hij op doktersadvies nog altijd niet vliegen.

Naar het dorp gaan per bus is een optie die ik niet eens wil overwegen. Dit kan enkel door een omweg te maken via Thessaloniki. Met wat tegenslag verlies ik er een dag aan. Bespaar me nog even de grote steden!
Ik ben op zoek naar een win-win bij iemand die lokaal auto’s verhuurt. Een kleine firma die op het internet weggevaagd wordt door de cookie-vuurkracht van de grote slokops die keihard doorrekenen, terend op de gemakzucht, de angst voor onzekerheid, de afkeer van improvisatie en vooral: op de kapitaalkracht van de consument.
Links van mij staat de zon boven de Thermaikos Kolpos, de zeebaai rond Thessaloniki.
Op dit uur hangen er nog Magritte-achtige wolken. Als fluffy giganten bieden ze weerstand aan de genadeloze god genaamd zon. Over minder dan een uur zullen ze uitgekookt zijn. Dan wordt alles egaal Grieks blauw voor de rest van de dag.
Over een uur ben ik in Paralia. Misschien kan ik zelfs terugkomen per auto… Of toch minstens met een zonnecrème die ik meteen zal inzetten. Nu profiteer ik nog even van het frêle hitteschild maar ik hou mijn imitatie panama en zonnebril alvast in aanslag. In de verte zie ik de Blankenberge-achtige drukte van Paralia. De gogo van elk toeristisch kustplaatsje waar je alleen maar het soort mensen treft dat schijnt te geloven dat het interessanter is daar waar iedereen naartoe gaat. De aanwezigheid van een LIDL zal ook niet vreemd zijn aan het succes, vrees ik.

Op mijn wandelweg langs het strand nemen de uitgestalde menselijke vleeswaren toe naarmate het doel dichterbij komt. Vanachter mijn zonnebril bestudeer ik de uitpuilende vetlagen, de tattoos, het vieze schuim op de Griekse koude koffies in plastieken bekers, de sigaretten die kleven tussen de met factor 50 ingesmeerde vingers. Ik spot twee monokini’s. Bestudeer ze vanachter mijn zonnebril. Een kind heeft een barbie tot aan de heupen ingegraven in het zand en laat de pop gekleed zonnebaden. Tien meter verder doen een vader en een zoon in zwembroek hetzelfde. Ze gebruiken hun handen als zandschoppen. Een jonge vader port zijn zoon in een Slavische taal aan om toch maar tegen een voetbal te stampen. Het kind houdt zich nog maar amper op zijn benen. Over dit alles hangt almachtig de schaduw van de Olympus. De berg is in nevelen gehuld. De antieke goden hebben vrij spel. Gisteren ben ik hier toegekomen uit Athene. Op het perron, vlak voor het stationsbuffet, dronken we ten afscheid. Mijn vriendin bood me reislectuur aan die ze miraculeus tevoorschijn toverde uit een ‘periptero’, een prullariastalletje op nauwelijks tien meter van het tafeltje waar we waren neergestreken. Een station met een buffet, tafeltjes en stoelen tot op het perron én lectuur van niveau… ik kom niet bij van zoveel Europese cultuur die hier is overeind gebleven. Ik lees sindsdien met tussenhappen in het Engels vertaalde poëzie van Nikos Engonopoulos. Op de linkerbladzijde staat het origineel gedicht in het Grieks. Op de rechterbladzijde de Engelse vertaling. Daar hou ik van, ook al snap ik geen jota van het Grieks. De teksten zijn zorgvuldig gecentreerd zoals ook mijn vriendin dat liet doen voor haar eigen poëzie-uitgave. Engonopoulos is een Grieks surrealistisch dichter én schilder die me totaal onbekend was, hoewel de man een duidelijke renommee heeft. De bundel draagt als titel ‘Cafés and comets after midnight’. De voorpagina is een reproductie van een schilderij van de auteur. De man beschouwde zijn schilderwerk als het allerbelangrijkste hoewel daarover discussie lijkt te bestaan. Een enfant terrible uit het begin van vorige eeuw met een obligaat citaat voor de kunstencanon. Zie boven.
Nikos Engonopoulos

Ik lees doorheen zijn biografie en ontdek dat de man meer kostuums en decors voor het theater heeft ontworpen dan tentoongesteld! Dat hij om den brode niet bepaald fascinerende jobs deed voor de Griekse overheid.
De bundel opent met een gedicht getiteld Polyxeni. De naam van mijn vriendin. Ik check later met haar of hier een berekende zet mee gemoeid was maar ze valt uit de lucht.
De trein komt toe. Ik knipper even met de ogen. Niks van het rijtuig is gespaard gebleven van een soort street-art-achtige decoratie. Is dit een actie van het treinbedrijf zelf geweest om grovere vormen van graffiti te verhullen? Of bleef zelfs in de rebellie de zin voor compositie overeind? Ik gok toch maar op het eerste.
De binnenkant van de trein verrast me dan weer op een totaal andere manier.
Kraaknet, aangenaam gekoeld, verstelbare zetels. Heel dunbevolkt in vergelijking met Belgische treinen. Grootste surprise zit in de staart van de trein: er is een wagon met coupés en daarachter is er nog een rijtuig dat is uitgerust als restauratiewagen.
Ik wist echt niet dat dit nog bestond in Europa. Ik ben er mij even gaan nestelen, worstelend met het gevoel of het wel goed is mijn bagage zo’n drie wagons verderop onbewaakt achter te laten. Mocht iemand die willen openen of meenemen dan zou de slapende Griekse priester een paar zetels verder allicht niet veel kunnen uithalen om zulk een snode actie te verhinderen. Desalniettemin stel ik hem in gedachten aan als goddelijke bewaker van onder andere de laptop waar ik nu op werk.

Paralia
Paralia

Bij het verlaten van Athene staar ik verbijsterd naar tientallen kilometers verbrande boomskeletten, resultaat van de bosbranden van vorig jaar. Hoeveel zouden er daar dit jaar bijkomen? In de troosteloze zwartheid staan naakte, broze huizen, zo te zien gespaard gebleven van de branden. Ik beeld me de bewoners in die door hun vensters nog heel lang zullen moeten uitkijken naar dit tableau vol zwarte bomen.
Ruim vier uur later kom ik toe in het kleine familiehotelletje aan het strand waarop ik nu wandel. Ik duik er meteen in het water dat warm aanvoelt. Zo warm dat ik mij niet kan herinneren dat zeewater ooit heeft aangevoeld. Er drijft enorm veel zeewier rond. Het zet zich in bossen af in het strandzand en verspreidt de weeë geur die ik al vanaf de straat kon ruiken bij aankomst. Ik ontmoet zwemmend een piepkleine, halfopen mossel. Moet jij normaal gezien niet ergens aan vastklitten? vraag ik het beestje. Ik keil het een tiental meters verder in het water. Alsof ik het mosselwezen wil doen verstaan dat ik niet de juiste klitjanus ben.
Ik schat een klein uur te hebben gewandeld als ik in Paralia aankom. Ik permitteer me een kleine definitie. Zie het als een concentratiekamp van strandzetels vol vrijwilligers die zich in rijen, zij aan zij, zonder onderscheid van geslacht, nationaliteit, gewicht of lengte, ideologische overtuiging, ongenummerd, velen getatoeëerd, lijf en leden totaal opofferen aan de zonnegodin.
Hier regeert de kunst van het abstractie maken van de privacy, een westers concept dat we overal ter wereld zo graag met wetteksten en desnoods met hand en tand verdedigen. Alle vlees wordt broer en zus. Iedereen wordt familievleesbouillon. Zongedroogd en zongekookt op het brandende witte zand. Een loodzware deken van loungemuziek absorbeert de boel, strijkt alle vetplooien glad.
Een gebouw met felle kleurvlakken en een eigenaardige dakpartij trekt mijn aandacht.
Het ziet eruit als een Zuid-Amerikaans, lodge-achtig gebouw op een strand. Daar trek ik op af, blij een ankerpunt te hebben gevonden.
Het is inderdaad een strandhotel. De zee klotst op nog geen tien meter van de kamers van de gasten. Geen hotel in Paralia doet het beter. Ik stap de dijk op via een houten loopplank omdat ik zie dat de voorkant van het gebouw op dit ogenblik nog volledig in schaduw is gehuld.
Ik schiet bijna in de lach als ik de naam van de zaak zie: Conte Cristo Castrobar.
Hier zet ik me neer voor een welverdiende dubbele capuccino en een fles water.
De tijd verglijdt. Niks beweegt. Ik voel me een pop in een surrealistisch schilderij.
Ik besluit me te vertonen voor de flink uit de kluiten gewassen ingangspoort die inderdaad iets ‘castro-achtigs’ heeft.
Een blonde dienster verschijnt. Ze heeft de leeftijd van mijn dochter schat ik. Ze doet me ook aan haar denken. Als de bestelling is opgenomen begint de jonge vrouw zonder aanleiding een conversatie. Ze heet me redelijk formeel welkom hier in Paralia en wijst naar het opschrift van het café. Dat is de titel van een heel bekend boek, zegt ze. Ik antwoord haar dat ik het gelezen heb en het een fantastisch werk vond. Oooh! zegt ze. Est-ce-que vous êtes français? Non je suis belge. Dat vindt ze blijkbaar totaal niet erg.
Ze zet het gesprek gretig verder in het Frans. Ze doet hier net als vorig jaar vakantiewerk. Ze is Bulgaarse en ze studeert rechten en criminologie in Spanje. In Gerona.
Als ik zeg dat ik daar ooit geweest ben, is ze meteen in de wolken.
Tu peux venir là-bas quand tu veux! Ik bedank haar voor die geste.
Toen ik ergens eind jaren ’80 in Gerona was, werd ik door een vrachtwagenchauffeur midden in de nacht gedropt langs de autosnelweg. Aangezien ik de volgende dag wou verder liften naar het zuiden, besloot ik te blijven liggen naast de snelweg, de oren volgepropt met wc-papier om het lawaai van het zoevend verkeer te temperen. Dat papier is overigens pas maanden later op een dokterskabinet weer tevoorschijn gekomen. Vanuit dat perspectief bekeken, klinkt het aanbod van het meisje me als muziek in de oren.
Ik vraag haar de wifi-code van Conte Cristo. Bereidwillig tikt ze die in op mijn gsm.
Of ze haar studies in het Spaans doet? Neen, helemaal in het Catalaans en nog twee jaar te gaan. Gerona is eigenlijk Girona voor de Catalanen. Veel Catalanen willen los van Spanje.
Jaja, die drang kennen we. Waar ze al die talen eigenlijk geleerd heeft?
Ze heeft in Sofia gewerkt voor een autoverhuurbedrijf en moest daar continu allerlei talen spreken. Vandaar.
Toen ik vorig jaar dit café zag, was mijn Grieks beperkt tot kalimera, kalispera, kalinychta. Nu spreek ik het al vlot.’
Dit doet me andermaal aan de talenknobbel van mijn dochter denken.
Als ze terug door de castropoort verdwijnt, haal ik mijn gsm boven en gebruik de camera als spiegel. Ik bestudeer mijn Conte Cristo gehalte. Ik check mijn sugar-daddy peil .
Voor de rest laat ze me met rust. Mijn geweten doet hetzelfde.
Ik drink mijn capuccino zonder het hartje in het schuim kapot te roeren. Zoals meestal in Griekenland is hij veel te lauw. Ik zou voortaan beter de klassieke Griekse (of Turkse) koffie vragen. Daarvan ben je tenminste zeker dat hij heet als een komeet wordt geserveerd.
De wind die plots uit zee komt aanwaaien, begint alles mee te nemen wat op mijn tafeltje staat. Ik besluit alles naar binnen te brengen door de grote poort, het toilet te bezoeken en af te rekenen.
De dienster staat weer stralend voor me klaar. Ik vraag haar of ze toevallig een autoverhuurder voor me weet. Tuurlijk. Ze wijst de richting aan en vraagt of ze moet bellen om het te regelen. Dank, dank maar dat hoeft niet.
Fijn dat je bent langsgekomen zegt ze ten afscheid.
‘Mijn naam is Kamelia. Weet je wat dat betekent?’
Ja zeg ik zonder me op mijn beurt te presenteren. Mijn dochter heet Camilia.
Ze valt bijna achterover. Maar er zijn niet zoveel Kamelia’s!
Dat weet ik, zeg ik. Ik vind het zelf ook een mooie naam want ik heb hem zelf gekozen.
Ik zeg haar dat ik hier op bezoek ben voor een vriend die één van de hoofdrollen speelt in een documentaire die ik enkele jaren geleden gemaakt heb. Misschien tonen we hem volgend jaar ook in deze streek. Ik geef haar mijn kaartje zodat ze zich kan op de hoogte houden, mocht dat lukken.
Nu eerst die huurauto. Contecristo needs a car. Morgen wil ik er Kostas mee verrassen. Overmorgen wil ik er de Olympos mee beklimmen. Misschien met Kostas uit de docu. Als de goden met ons zijn. En in het andere geval ook.

Scroll naar boven